Op 28 mei 2007 was het 75 jaar geleden dat het laatste deel van de Afsluitdijk werd gedicht. Daarmee kwam een einde aan eeuwen van plannen voor het inpolderen van de Zuiderzee.

Oudste plannen

Na de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) bloeide Nederland op en werden windmolens ontwikkeld. Met deze techniek werd het mogelijk land droog te leggen. Naarmate de techniek verder vorderde, werd het mogelijk grotere gebieden droog te leggen. Langzaamaan werd het ene na het andere water drooggelegd en ontstond het Nederlandse polderlandschap.

Het idee kwam op om de al maar oprukkende Zuiderzee in te dammen. De druk nam in de loop van de jaren toe door een aantal overstromingen in Amsterdam. Het eerste plan kwam al in 1667 van Hendrik Stevin, zoon van de beroemde wiskundige Simon Stevin. Hij stelde in het twaalfde boek van zijn Wisconstich Filosofisch Bedrijf voor om “het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven”. Stevins belangrijkste doel was om de Zuiderzee te temmen, door deze door middel van dijken van de Noordzee af te sluiten. Stevin plande een ring van dijken van de kop van (het huidige) Noord-Holland via de Waddeneilanden tot aan Friesland. Hiermee zou het gevaar van overstromingen weggenomen worden en zouden mogelijkheden ontstaan om land in te polderen. Het bleek echter onuitvoerbaar: de techniek om dijken te bouwen was nog niet ver genoeg gevorderd.

Nieuwe mogelijkheden, nieuwe plannen

</embed />

Het plan Kloppenburg en Faddegon

In 1848 lanceerden J. Kloppenburg en P. Faddegon het eerste in de reeks plannen die zouden leiden tot de uiteindelijke Zuiderzeewerken. Beide heren hadden echter geen verstand van water, Kloppenburg was zeepfabrikant en Faddegon was werktuigbouwkundige. Ze gingen in hun plannen dan ook niet in op de techniek van het droogleggen van de gebieden. Het plan omvatte het droogleggen van het IJ en het grootste deel van de Zuiderzee. Deze zou afgesloten worden door een dijk van Enkhuizen naar Stavoren. In het drooggevallen gebied diende een nieuw kanaal aangelegd te worden om Amsterdam met de zee te verbinden. Het plan hield geen rekening met de waterafvoer van de IJssel en was daarom onhaalbaar.

Het plan Van Diggelen

Een jaar later, in 1849, stelde Ir. B.G.P. van Diggelen een nog ambitieuzer plan voor. Niet alleen zou de Zuiderzee ingepolderd worden, maar ook flinke delen van de Waddenzee, waarnaar hij in 1845 en 1846 op verzoek van de Friese Commissaris van de Koning onderzoek had gedaan. Van Diggelen, een praktisch man met grote aandacht voor de sociale noden van zijn tijd, had wel rekening gehouden met de afwatering van de IJssel.

Hij had namelijk eerder, in zijn woonplaats Zwolle, zich al ingespannen voor verbetering van de Overijsselse en Drentse scheepvaartverbindingen met de Zuiderzee. Wat tenslotte had geleid tot de aanleg van beschermende strekdammen nabij het huidige Keteldiep en door naijver van anderen helaas ook tot zijn politiek echec en tot de Tweede Parlementaire Enquete (1855). Het plan Van Diggelen stond ten gevolge daarvan lange tijd niet in de belangstelling tot in de jaren ’60 van de 19e eeuw de waterkering problematisch werd en door stijging van de grondprijzen de interesse in landaanwinning toenam.

De ingenieurs T.J. Stieltjes en J.A. Beijerinck bekeken het plan het kwamen tot de conclusie dat het technisch en financieel onhaalbaar was.

Het plan Beijerinck

Inpoldering van het ondiepe zuidelijke deel van de Zuiderzee zou echter wel haalbaar zijn. Beijerinck stelde in 1865 een eigen plan op. Met een afsluitdijk van Enkhuizen over Urk naar Keteldiep bij Kampen zou het zuidelijk deel van de Zuiderzee afgesloten worden en vervolgens zou het met stoommachinerie drooggelegd worden. Het plan Beijerinck werd uiteindelijk afgekeurd doordat de Raad van Waterstaat tot de conclusie kwam dat het project financieel te weinig opbracht.

Het plan Stieltjes

De raad liet echter wel de mogelijkheid open dat een beter opgesteld plan wel een concessie zou krijgen. Stieltjes probeerde het plan Beijerinck te verbeteren en stelde bredere boezemkanalen voor de afwatering voor. Verder voorzag hij in een kanaal van het IJ naar de Ketel, de Zuidelijke IJsselmonding.

Het plan Leemans

Het eerste plan dat serieus overwogen werd uit te voeren kwam van Ir. W.F. Leemans. Leemans kreeg direct van de regering opdracht een plan op te stellen om de Zuiderzee droog te leggen. Het plan van Leemans was beperkter dan dat van Stieltjes, Urk zou een eiland blijven. De Zuiderzee zou afgesloten worden met een dijk van Blokkershoek naar de Ketel. In 1877 werd een wetsvoorstel ingediend om het plan Leemans uit te voeren, maar een volgende regering trok het weer in.

Het Plan Lely

In 1882 diende Tweede Kamerlid A. Buma een wetsvoorstel in om te onderzoeken of het mogelijk was de hele Zuiderzee droog te leggen. In de noordelijke provincies was men tegen het droogleggen van alleen het zuidelijk deel, omdat dat geen bescherming bood aan de noordelijke provincies.

Verzet leidde ertoe dat Buma zijn wetsvoorstel weer introk. Niet bij de pakken neer zittende zocht hij contact met P.J.G. van Diggelen, zoon van de opsteller van het ambitieuze plan Van Diggelen. Zij richtten op 4 januari 1886 de Zuiderzeevereniging op die moest gaan onderzoeken of het droogleggen van de gehele Zuiderzee haalbaar was. Ingenieur Cornelis Lely leidde het onderzoek.

Lely berekende dat de Afsluitdijk weliswaar 40 mln gulden zou kosten (het hele plan: 200 mln, zoveel als de Staatsbegroting toen van een jaar), maar dat het voordeel zich uitbetaalde in goedkopere, lagere dijken van de polders.

Lely tekende in de Zuiderzee vijf grote polders, die alle inderdaad zijn aangelegd op de Markermeer na. De plaats van de polderdijken werd bepaald door de kleigebieden, met kleine toegevingen aan de IJsselmonding en een kanaalverbinding vanuit Amsterdam.

Plan Lely
Het plan van Lely

De grond in deze polders zou uitstekend geschikt zijn voor landbouw. Het droogleggen van de Waddenzee zou niet aantrekkelijk zijn, de grond zou ongeschikt zijn voor de landbouw.

Op 21 maart 1918 werd de Zuiderzeewet door de Tweede Kamer aangenomen, en op 13 juni 1918 goedgekeurd door de Eerste Kamer. De wet hield in dat de Zuiderzee voor rekening van de Staat zou worden afgesloten door ‘een’ afsluitdijk (formulering: “loopende van de Noordhollandsche kust door het Amsteldiep naar het eiland Wieringen en van dit eiland naar de Friesche kust bij Piaam”). Dit hield wel in dat gedeelten van de af te sluiten Zuiderzee zouden worden drooggemaakt, maar pas op een later tijdstip zou de regering bepalen welke gedeelten van de Zuiderzee dat zouden zijn.

Bouw van de Afsluitdijk

De aanleg van de eigenlijke Afsluitdijk begon in januari 1927. Er werd gewerkt vanuit vier locaties: de beide oevers en de beide speciaal aangelegde werkeilanden Breezand en Kornwerderzand.

Op 28 mei 1932, om twee minuten over een ’s middags, werd De Vlieter gesloten, het laatste gat in de Afsluitdijk. Vier maanden later, op 20 september 1932, werd de naam Zuiderzee officieel gewijzigd in IJsselmeer. Nadat de afrondende werkzaamheden waren voltooid, werd de Afsluitdijk op 25 september 1933 officieel geopend.

Meer informatie

Afsluitdijk bestaat 75 jaar
Getagd op:                 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *